Een taal zonder rechten, een onderworpen land

(960 woorden)

(El testimoni del representant d’ERC Joan Tardà caracteritza la causa d’aquest judici i la voluntat d’independència a Catalunya. Tardà va comencar el seu testimoni parlant en Català. Judge Marchena li va prohibir abruptament perqué la llei Española només permet parlar en l’idioma matern pels acusats. El Jordi Badia descriu aquesta episodi a la seva manera original.)

De getuigenis in de rechtszaak van de ERC afgevaardigde Joan Tardà is kenmerkend voor de oorzaak van deze rechtszaak en de onafhankelijkheidswil van Catalonië. Als getuige begon hij in zijn eigen taal, het Catalaans, te spreken. Rechter Marchena verbood hem dit abrupt omdat volgens de Spaanse wet alleen de aangeklaagden in hun eigen taal mogen getuigen. Jordi Badia beschreef deze episode op onnavolgbare wijze.

De getuigenis in de rechtszaak van de ERC afgevaardigde Joan Tardà is kenmerkend voor de oorzaak van deze rechtszaak en de onafhankelijkheidswil van Catalonië. Als getuige begon hij in zijn eigen taal, het Catalaans, te spreken. Rechter Marchena verbood hem dit abrupt omdat volgens de Spaanse wet alleen de aangeklaagden in hun eigen taal mogen getuigen. Jordi Badia beschreef deze episode op onnavolgbare wijze.

Woensdag 27 Februari, ‘s-ochtends in de rechtszaal van het Hooggerechtshof, ondervraging van Joan Tardà. De landsadvocaat vraagt hem naar de heer ‘Iobé’. ‘Wie? Llobet?’ antwoord hij. De verwarring is logisch: het Castilliaans heeft de toon van ‘ll’ (wordt uitgesproken als ‘lj’, vert.) verloren, evenals de ‘t’ aan het eind. Omdat het bovendien niet de Catalaanse ‘j’ heeft (net zoals het engels, frans, occitaans, italiaans, …) ‘Iobé’ zou perfect ‘Llobet’ kunnen zijn. Tardà faalt dus in zijn moeite om het woord correct te interpreteren, een inspanning die de catalaans sprekenden iedere dag moeten doen wanneer ze woorden horen zoals ‘deu’ (‘moet’) of ‘déu’ (‘god’)?, ‘juny’ (‘Juni’) of ‘lluny’ (‘ver weg’)?

Kort nadat de landsadvocaat duidelijk had gemaakt dat hij de heer Jové bedoelt, bekomenteerd Tardà door te zeggen dat men zich een klein beetje meer zou moeten inspannen, zoals het hoort: ‘Zoveel kost dat nou ook weer niet, met een klein beetje interesse…’ Natuurlijk, kost zoiets niets. In dit geval, indien de landsadvocaat correct de ‘j’ had uitgesproken, had iedereen haar direct begrepen. Maar nee: de sprekers van de eerste taal interesseren zich niet om te spreken naar iemand van de tweede taal.

Het volgende legt duidelijk een detail bloot. Vlak voordat dat Tardà zegt ‘Zoveel moeite kost dat nou ook weer niet’, laat de landsadvocaat zien hoe de vork in de steel steekt: ‘Ik kan ook ‘Khove’ (spreek uit als ‘Gove’) zeggen’, waarin hij duidelijk de Spaanse beginklank ‘j’ liet horen. Oftewel: ‘Als ik er zin in heb, dan doe ik geen enkele moeite om mijn best te doen’. Om het met andere woorden te zeggen: ‘Ik verneder me om te proberen dat je me begrijpt, en nog lever je kritiek..’ En altijd op dezelfde bedreigende toon..

Het is duidelijk dat in deze dialoog twee tegengestelde houdingen zijn waar te nemen: die van iemand die een minimum respect opeist en die van iemand die vind dat de ander alleen maar dankbaar zou moeten zijn, want hij vind dat hijzelf al genoeg moeite doet. In plaats dat de spreker zijn best doet om te worden begrepen, of te accepteren dat hij zich misschien niet duidelijk geformuleerd heeft, dreigt hij om zich nog meer af te sluiten, om nog meer obstakels op te werpen zodat zijn toehoorder zich nog meer moet inspannen. Dit is de houding van de landsadvocaat en, in het verlengde hiervan, een ieder in deze zaal die de macht heeft, oftwel alle vertegenwoordigers van de Spaanse staat.

Om te beginnen met de voorzitter, rechter Marchena. Enkele minuten daarvoor, direct nadat de volksafgevaardigde plaats had genomen, vond er een zeer illustratieve conversatie plaats. Tardà zei: ‘Ik zal in het Catalaans spreken’ en Marchena, de zeer fijnzinnige rechter Marchena, interrumpeerde hem onmiddelijk om hem duidelijk te maken dat er geen haar op zijn hoofd is die daar aan denkt. ‘Dit is een slechte start’, werpt hij hem toe alsof hij een klein kind is.

En opgelet hoe de fijnzinnige Marchena zijn verbod onderbouwt: ‘Één ding is dat de rechtszaal het recht aan iedere aangeklaagde heeft toegekent om zich in zijn of haar eigen taal te kunnen uitdrukken, zonder uitzondering, maar welke door de manier waarop de vertaling werd aangeboden is geweigerd. Een geheel ander iets is echter dat de getuigen zich niet in de officiële taal uitdrukken, etc.’

Om aan te tonen en zodat iedereen, de gehele wereld, het kan zien en horen, vroeg de afgevaardigde Tardà zonder omwegen: ‘Heb ik het recht om in het Catalaans te antwoorden?’ En rechter Marchena antwoorde hem fijnzinnig: ‘Nee’. Punt uit. ‘Nee, Tardà, ik heb het je al eerder gezegd: in deze zaal hebben de mensen geen rechten als het de rechtszaal haar niet uitkomt.’

In het originele artikel kan de video worden bekeken (en vergeleken worden met de behandeling die de fijnzinnige aan, bijvoorbeeld, Rajoy, Sáenz en Zoido verleende).

Het is niet nodig om er lang over na te denken. De essentie van deze gebeurtenissen is de minachting die de Spaanse staat toont tegenover het prinsdom Catalonië, deze ‘oncontroleerbare regio’ die wil stemmen en voor eigen rekening de dingen wil gaan doen. De enige relatie die de Spaanse staat verstaat is die van de onderwerping. Waar men denkt dat we alleen de rechten hebben zij aan ons verleend. Als gevolg daarvan is het ook logisch dat men denkt dat we daar alleen maar dankbaar voor moeten zijn.

Tardà sprak over wraak: ‘Deze rechtszaak wordt uit wraak gehouden’, zei hij voordat de fijnzinnige hem opnieuw interrumpeerde. Het is wraak, ja. Maar het is vooral dat men niet in staat is om op een andere manier een relatie te onderhouden dan deze, waar men nooit van afgeweken is. Een omgangsvorm, eenmaal onderworpen, reeds sinds 1714.


Posted

in

by